-
1 sich
sich1♦voorbeelden:das Ding an sich • het ding op zich(zelf)das hat nichts auf sich • dat heeft niets te betekenenaußer sich vor Wut • buiten zichzelf van woedeer dachte, sagte bei sich • hij dacht, zei bij zichzelfeine Sache für sich • een geval apart, een ander gevaldas hat viel für sich • daar is, valt veel voor te zeggener ist immer für sich • hij is altijd alleenvon sich aus • uit eigen beweginger pfeift vor sich 〈 4e naamval〉 hin • hij loopt, zit (wat) te fluiten————————sich2♦voorbeelden: -
2 außer sich vor Wut
außer sich vor Wut -
3 kennen
kennen♦voorbeelden:es freut mich, Sie kennen zu lernen! • aangename kennismaking!du wirst mich noch kennen lernen! • dat zal ik je nog betaald zetten!woher kennen wir uns? • waar hebben we elkaar al eerder ontmoet?da kenne ich nichts! • in dit opzicht stoor ik me aan niets!die beiden kennen sich nicht mehr • die twee spreken niet meer met elkaarsich vor Wut nicht mehr kennen • buiten zichzelf zijn van woedekein Ziel kennen • geen doel hebben¶ 〈 spreekwoord〉 was der Bauer nicht kennt, das frisst er nicht • wat een boer niet kent, dat vreet hij niet -
4 sich vor Wut nicht mehr kennen
sich vor Wut nicht mehr kennenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich vor Wut nicht mehr kennen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский